Katja Vetter
Tarantella
winter 2001/2002
 Rotterdamse
:Improvisatie
 Poel

 
projectleider: Katja Vetter
 

In de zomer van 2001 werd begonnen met het bouwen van speciale instrumenten en klankobjecten die in dit project gebruikt zijn naast het reguliere instrumentarium van de deelnemers. We maken kennis met onder andere een formantoon, een stel monotonen, een blokfluitenorgel, een breinaaldenpiano.

De kwestie was om deze hoogst individualistische creaties tesamen met bekende instrumenttypen in een ensemble onder te brengen en daarmee een boeiend muziekprogramma te ontwikkelen. Een belangrijk of zelfs overheersend aandeel vrije impro is daarbij gewenst. Om te komen tot een gedifferentieerd geluid en de vorming van boeiende lijnen in de improvisatie heeft Katja een analogie gezocht in volksmuziek. Veel intrigerende volksmuziek wordt op werkelijk supersimpele instrumenten gespeeld. De muzikaliteit zit 'm in de wijze van gebruik, hoe een klank ingezet wordt in het geheel. Die wijsheid kan je doortrekken naar nieuwe klanken of onbekende combinaties. Fragmenten van volksmuziek zijn vooraf op een cd gecompileerd om ter illustratie te dienen. De Tarantella was daarbij één van de aangevers.

De Tarantella is een Italiaanse volksdans, die zoveel variaties kent dat het in de loop der eeuwen een uitgebreid genre geworden is. De kern van de Tarantella is simpel en herkenbaar, maar geeft altijd aanleiding je materiaal verder te verkennen en uit te diepen. Vloeiend of staccato, gedragen of gedreven, kinderlijk eenvoudig of meesterlijk virtuoos: de structuur werpt steeds weer nieuwe uitwerkingsmogelijkheden op, en in de loop van het proces verfijn je je materiaalbeheersing, zowel mentaal als fysiek. Op deze wijze probeert Katja bijvoorbeeld greep te krijgen op de mogelijkheden van een trekharmonica. 

In de loop van het project bleken de uitgangspunten moeilijk bij elkaar te brengen. De opdracht om op vrije wijze de beweging van bijvoorbeeld een Tarantella neer te zetten bood niet voldoende duidelijkheid om gericht aan de muziek te werken. Zowel het instrumentarium als het muzikale uitgangspunt leverden teveel vraagstukken op voor de deelnemers. Door dit gebrek aan duidelijkheid was er tijdens de voorbereidingsavonden irritatie en frustratie enerzijds en matheid anderzijds. De voorlopig enige uitvoering op 20 januari 2002 in WORM had de bezoekers desondanks wat te bieden. Door de concentratie op het concert kwamen de dingen dan toch bij elkaar, zoals dat vaker gaat. In de samenloop van vertrouwde en vreemde elementen werd de opzet van het project herkenbaar, en door sommige luisteraars zeer gewaardeerd.

• gastmuzikant Ton Jansen speelde mondharp, percussie en blaasinstrumenten
• Caroline Peters ontwierp, bouwde en bespeelde het blokfluitenorgel en de breinaaldenpiano, en speelde daarnaast contrabas
• Pierre Verbeek stelde een duistere combinatie van orgel- en pianorestanten samen, en speelde cello, gitaar en mondharp
• Hans Tonino bespeelde niet zijn 'shakudwars', maar wel verschillende andere fluiten, en bracht daarnaast elektronisch bewerkte geluidsopnamen in de voorstelling
• Didier Dorival speelde percussie
• Hugo van Rooij bouwde een serie monotonen en speelde percussie
• Willy Bakker zong en speelde mondharp
• Katja Vetter ontwierp, bouwde en bespeelde de formantoon, en speelde daarnaast diverse andere instrumenten waaronder de trekharmonica